Title

Talengebruik in het sociaal verkeer

Bij het talengebruik in het sociaal verkeer wordt gekeken naar contacten in de naaste omgeving (met grootouders, ouders, broers en zussen, partners, kinderen, vrienden en buren) en buitenshuis (op de markt, in de supermarkt, met de huisarts, in het ziekenhuis en in de buurt).

In Nederland en Vlaanderen blijft het Nederlands in 2020 veruit de dominante taal in het sociaal verkeer, nog meer buitenshuis (resp. 94,0% en 94,2% altijd Nederlands) dan in de naaste omgeving (resp. 82,1% en 83,0% altijd Nederlands). Ook in Suriname wordt het Nederlands buitenshuis (62,6% altijd Nederlands) nog meer gebruikt dan in de naaste omgeving (39,3% altijd Nederlands). Hierbij zijn de resultaten voor Surinaams- en Europees-Nederlands telkens bij elkaar opgeteld.

Friesland toont zich bovenal een tweetalige provincie. In de naaste omgeving wordt nog wel meer gekozen voor altijd Nederlands (40,8%) of altijd Fries (31,6%) dan voor zowel Nederlands als Fries (23,5%), maar buitenshuis meer voor zowel Nederlands als Fries (53,4%) dan voor altijd Nederlands (37,6%) of altijd Fries (7,7%). In Brussel kunnen de Nederlandstaligen in hun naaste omgeving nog het vaakst altijd Nederlands gebruiken (46,2%), al rapporteren ze dan ook al Frans naast Nederlands (18,6%) en altijd Frans (11,2%), maar buitenshuis hebben ze in de meeste gevallen zowel Frans als Nederlands (47,9%) nodig, meer dan altijd Nederlands (28,1%) of altijd Frans (20,5%).

In vergelijking met 2018 is in Suriname het gebruik van altijd Nederlands nog toegenomen, zowel in de naaste omgeving als buitenshuis, terwijl het in Nederland en Vlaanderen in beide gevallen is afgenomen, ook ten opzichte van 2016. In de naaste omgeving zijn er in Nederland en Vlaanderen vooral heel wat andere talen en combinaties bijgekomen die uitdrukking geven aan een ruimere talige diversiteit. Het gebruik van Engels naast Nederlands is slechts lichtjes gestegen (resp. naar 5,1% en 2,9%). Hiernaast is in Vlaanderen het gebruik van Frans naast Nederlands toegenomen (naar 5,5%) en is het gebruik van altijd Frans voor het eerst zichtbaar geworden (1,4%). Buitenshuis is het gebruik van Frans naast Nederlands in Vlaanderen eveneens toegenomen (naar 4,1%) en is in Nederland het gebruik van Engels naast Nederlands voor het eerst zichtbaar geworden (1,5%).

> Download bovenstaande infographic en druk deze af.

Overal wordt het Nederlands duidelijk omarmd door deelnemers met enkel andere moedertalen dan het Nederlands. In Nederland, Vlaanderen en Suriname nemen ze het als voertaal over en gebruiken ze buitenshuis vaker altijd Nederlands (resp. 77,7%, 78,9% en 48,4%) dan in hun naaste omgeving (resp. 38,3%, 32,0%, 23,6%). Bovendien spreken ze ook met hun kinderen vaker altijd Nederlands (resp. 42,0%, 34,4% en 52,4%) dan met de rest van hun naaste omgeving. Zo geven ze het Nederlands mee door aan de volgende generatie. In Friesland en Brussel gebruiken de niet-moedertaalsprekers veel minder altijd Nederlands in hun naaste omgeving (resp. 15,7% en 16,0%) en buitenshuis (resp. 16,8% en 15,0%), vooral veel meer Fries of Frans, al spreken ook zij vaker altijd Nederlands met hun kinderen (resp. 22,9% en 21,2%) dan met de rest van hun naaste omgeving.

In Vlaanderen wordt in de naaste omgeving (31,9%) en buitenshuis (19,4%) nog meer dialect en tussentaal gebruikt dan in Brussel (12,8% resp. 3,0%), Nederland (10,7% resp. 6,1%) en Friesland (8,4% resp. 10,2%), maar overal wordt dat met de kinderen minder gedaan dan met de rest van de naaste omgeving (19,7% in Vlaanderen, 4,2% in Brussel, 6,5% in Nederland en 5,9% in Friesland). Zo worden dialect en tussentaal dus minder doorgegeven aan de volgende generatie. In Vlaanderen valt het op dat met familieleden en buren nog meer dialect dan tussentaal wordt gesproken, maar met het eigen gezin en de vrienden die men zelf heeft gekozen al meer tussentaal dan dialect.

In Nederland doen het Limburgs en Nedersaksisch het als erkende regionale talen aanzienlijk beter dan de dialecten elders in het land, in de naaste omgeving (resp. 50,9% en 36,4% versus 10,7%) nog meer dan buitenshuis (resp. 39,7% en 14,2% versus 6,1%). In de naaste omgeving doet het Limburgs het bijna even goed als het Fries (50,9% versus 55,1%), maar buitenshuis loop het verschil verder op (36,4% versus 61,1%). Terwijl het Limburgs betrekkelijk vaak wordt gesproken met kinderen (36,0%) en doorgegeven aan de volgende generatie, geldt dat voor het Nedersaksisch minder (15,3%).